Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitrusten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgerust

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rust uit
jij rust uit
hij rust uit
wij rusten uit
jullie rusten uit
zij rusten uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitrust
dat jij uitrust
dat hij uitrust
dat wij uitrusten
dat jullie uitrusten
dat zij uitrusten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgerust
jij hebt uitgerust
hij heeft uitgerust
wij hebben uitgerust
jullie hebben uitgerust
zij hebben uitgerust

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik rustte uit
jij rustte uit
hij rustte uit
wij rustten uit
jullie rustten uit
zij rustten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitrustte
dat jij uitrustte
dat hij uitrustte
dat wij uitrustten
dat jullie uitrustten
dat zij uitrustten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgerust
jij had uitgerust
hij had uitgerust
wij hadden uitgerust
jullie hadden uitgerust
zij hadden uitgerust

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitrusten
jij zult uitrusten
hij zal uitrusten
wij zullen uitrusten
jullie zullen uitrusten
zij zullen uitrusten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgerust hebben
jij zult uitgerust hebben
hij zal uitgerust hebben
wij zullen uitgerust hebben
jullie zullen uitgerust hebben
zij zullen uitgerust hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitrusten
jij zou uitrusten
hij zou uitrusten
wij zouden uitrusten
jullie zouden uitrusten
zij zouden uitrusten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgerust hebben
jij zou uitgerust hebben
hij zou uitgerust hebben
wij zouden uitgerust hebben
jullie zouden uitgerust hebben
zij zouden uitgerust hebben

Gebiedende wijs
rust uit

Aanvoegende wijs
uitruste

Voorbeelden

  1. Rust uit, mijn lief.
    Just rest, honey.
  2. Hey, maat, rust uit.
    Hey, buddy, rest up.
  3. Blijft hier en rust uit.
    You just stay there and rest.
  4. M' n moeder rust uit.
    My mom 's resting.
  5. Ga naar huis, rust uit.
    You should go home, get some rest.
  6. Ga naar boven en rust uit.
    You go upstairs and relax.
  7. Neem wat pillen en rust uit.
    Take some pills and rest.
  8. Ze is gekalmeerd en rust uit.
    She 's sedated and resting.
  9. In haar kamer, ze rust uit.
    She 's in her quarters, resting.
  10. Ga naar huis en rust uit.
    Go home and get some rest.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden