Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitrollen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgerold

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rol uit
jij rolt uit
hij rolt uit
wij rollen uit
jullie rollen uit
zij rollen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitrol
dat jij uitrolt
dat hij uitrolt
dat wij uitrollen
dat jullie uitrollen
dat zij uitrollen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgerold
jij hebt uitgerold
hij heeft uitgerold
wij hebben uitgerold
jullie hebben uitgerold
zij hebben uitgerold

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik rolde uit
jij rolde uit
hij rolde uit
wij rolden uit
jullie rolden uit
zij rolden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitrolde
dat jij uitrolde
dat hij uitrolde
dat wij uitrolden
dat jullie uitrolden
dat zij uitrolden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgerold
jij had uitgerold
hij had uitgerold
wij hadden uitgerold
jullie hadden uitgerold
zij hadden uitgerold

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitrollen
jij zult uitrollen
hij zal uitrollen
wij zullen uitrollen
jullie zullen uitrollen
zij zullen uitrollen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgerold hebben
jij zult uitgerold hebben
hij zal uitgerold hebben
wij zullen uitgerold hebben
jullie zullen uitgerold hebben
zij zullen uitgerold hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitrollen
jij zou uitrollen
hij zou uitrollen
wij zouden uitrollen
jullie zouden uitrollen
zij zouden uitrollen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgerold hebben
jij zou uitgerold hebben
hij zou uitgerold hebben
wij zouden uitgerold hebben
jullie zouden uitgerold hebben
zij zouden uitgerold hebben

Gebiedende wijs
rol uit

Aanvoegende wijs
uitrolle

Voorbeelden

  1. Rol uit en rol op.
    Roll out and roll on.
  2. Vijf, zes en rol uit.
    Five, six and roll it out.
  3. Je moet wel de krachtigste rol uit het toneelstuk hebben dan.
    You must be the most powerful character in the play to have a costume like that.
  4. Controleer je spiegel en de meter en rol uit... tot een langzame, soepele stop.
    Check mirror and gauge indicator and roll to a slow, smooth stop.
  5. Als je probeert je rol uit te breiden. Merk je dat deze al vast staat.
    If you try to grow your part, you 'll find the role 's been cut.
  6. Zal ik' t deeg uitrollen?
    Shall I roll out the pastry?
  7. Wat is het teken voor slangen uitrollen?
    What is our signal for charging the hose?
  8. Dat nieuwe kankermedicijn dat ze uitrollen, Lyritrol?
    This new cancer drug their rolling out, Lyritrol?
  9. Wij moeten die slang uitrollen voordat ze terug zijn.
    We gotta get this hose laid out before they get back.
  10. Zo zijn kabouters, maar je ziet ze niet uitrollen van crime tape.
    So are leprechauns, but you don 't see them rolling out crime tape.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden