Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitrijden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgereden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rijd uit
jij rijdt uit
hij rijdt uit
wij rijden uit
jullie rijden uit
zij rijden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitrijd
dat jij uitrijdt
dat hij uitrijdt
dat wij uitrijden
dat jullie uitrijden
dat zij uitrijden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgereden
jij hebt uitgereden
hij heeft uitgereden
wij hebben uitgereden
jullie hebben uitgereden
zij hebben uitgereden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik reed uit
jij reed uit
hij reed uit
wij reden uit
jullie reden uit
zij reden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitreed
dat jij uitreed
dat hij uitreed
dat wij uitreden
dat jullie uitreden
dat zij uitreden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgereden
jij had uitgereden
hij had uitgereden
wij hadden uitgereden
jullie hadden uitgereden
zij hadden uitgereden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitrijden
jij zult uitrijden
hij zal uitrijden
wij zullen uitrijden
jullie zullen uitrijden
zij zullen uitrijden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgereden hebben
jij zult uitgereden hebben
hij zal uitgereden hebben
wij zullen uitgereden hebben
jullie zullen uitgereden hebben
zij zullen uitgereden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitrijden
jij zou uitrijden
hij zou uitrijden
wij zouden uitrijden
jullie zouden uitrijden
zij zouden uitrijden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgereden hebben
jij zou uitgereden hebben
hij zou uitgereden hebben
wij zouden uitgereden hebben
jullie zouden uitgereden hebben
zij zouden uitgereden hebben

Gebiedende wijs
rijd uit

Aanvoegende wijs
uitrijde

Voorbeelden

  1. Lancelot rijd uit om de Griffin te doden!
    Lancelot 's ridding out to kill the griffin!
  2. Iemand moest het de garage uitrijden.
    Someone had to drive it out of the garage.
  3. Maar ik zag de autocolonne het paleis uitrijden.
    But I saw your motorcade leaving the palace.
  4. Dan moet de wagen geen twee keer uitrijden.
    Save him getting the car out twice.
  5. Ik denk dat we gewoon de rit moeten uitrijden.
    I think we just gotta ride it out.
  6. Als ze de stad uitrijden en in de Zurubiaanse woestijn komen
    As they head out of the city and into the Zunubian Desert...
  7. Als de verkenners voor het Franse leger uitrijden, zullen we ze opwachten.
    When the scouts ride ahead of the French army, we 'll be waiting for them.
  8. Deze helemaal uitrijden en aan het eind weer links af de Hoenderloseweg op
    Stay on this road until the end and then go left on the Hoenderloseweg

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden