NL: uitreden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitgereed
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik reed uit jij reedt uit hij reedt uit wij reden uit jullie reden uit zij reden uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitreed dat jij uitreedt dat hij uitreedt dat wij uitreden dat jullie uitreden dat zij uitreden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgereed jij hebt uitgereed hij heeft uitgereed wij hebben uitgereed jullie hebben uitgereed zij hebben uitgereed
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reedde uit jij reedde uit hij reedde uit wij reedden uit jullie reedden uit zij reedden uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitreedde dat jij uitreedde dat hij uitreedde dat wij uitreedden dat jullie uitreedden dat zij uitreedden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgereed jij had uitgereed hij had uitgereed wij hadden uitgereed jullie hadden uitgereed zij hadden uitgereed
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitreden jij zult uitreden hij zal uitreden wij zullen uitreden jullie zullen uitreden zij zullen uitreden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgereed hebben jij zult uitgereed hebben hij zal uitgereed hebben wij zullen uitgereed hebben jullie zullen uitgereed hebben zij zullen uitgereed hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitreden jij zou uitreden hij zou uitreden wij zouden uitreden jullie zouden uitreden zij zouden uitreden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgereed hebben jij zou uitgereed hebben hij zou uitgereed hebben wij zouden uitgereed hebben jullie zouden uitgereed hebben zij zouden uitgereed hebben
|
Gebiedende wijs |
reed uit
|
Aanvoegende wijs |
uitrede |