Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitprinten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeprint

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik print uit
jij print uit
hij print uit
wij printen uit
jullie printen uit
zij printen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitprint
dat jij uitprint
dat hij uitprint
dat wij uitprinten
dat jullie uitprinten
dat zij uitprinten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeprint
jij hebt uitgeprint
hij heeft uitgeprint
wij hebben uitgeprint
jullie hebben uitgeprint
zij hebben uitgeprint

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik printte uit
jij printte uit
hij printte uit
wij printten uit
jullie printten uit
zij printten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitprintte
dat jij uitprintte
dat hij uitprintte
dat wij uitprintten
dat jullie uitprintten
dat zij uitprintten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeprint
jij had uitgeprint
hij had uitgeprint
wij hadden uitgeprint
jullie hadden uitgeprint
zij hadden uitgeprint

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitprinten
jij zult uitprinten
hij zal uitprinten
wij zullen uitprinten
jullie zullen uitprinten
zij zullen uitprinten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeprint hebben
jij zult uitgeprint hebben
hij zal uitgeprint hebben
wij zullen uitgeprint hebben
jullie zullen uitgeprint hebben
zij zullen uitgeprint hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitprinten
jij zou uitprinten
hij zou uitprinten
wij zouden uitprinten
jullie zouden uitprinten
zij zouden uitprinten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeprint hebben
jij zou uitgeprint hebben
hij zou uitgeprint hebben
wij zouden uitgeprint hebben
jullie zouden uitgeprint hebben
zij zouden uitgeprint hebben

Gebiedende wijs
print uit

Aanvoegende wijs
uitprinte

Voorbeelden

  1. Er komt een stukje kant met cheetah print uit je rechterbroekspijp.
    There 's a cheetah-print piece of lace coming out your right pant leg.
  2. Laat die namen uitprinten.
    Run the names through the print-out.
  3. Ik zal het uitprinten.
    I can print out a copy for you.
  4. We kunnen ze hier uitprinten.
    we 'll print them out from here.
  5. Kun je deze vergroten en uitprinten?
    This photo... Can you enlarge it and print it out clearly?
  6. Una heeft alle posters opnieuw laten uitprinten.
    Una has once again let print all posters.
  7. Ik zal alles over dat ongeluk maar uitprinten.
    I should probably print the whole file for that accident.
  8. Bedankt voor het uitprinten van de begravenis uitnodigingen.
    Thanks for printing out those funeral announcements.
  9. Mag ik de lijst op jouw printer uitprinten?
    Can I print this list out on your printer?
  10. Ik zal even uitprinten wat ik al heb.
    I 'll print up for you what I have so far.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden