Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitpluizen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeplozen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik pluis uit
jij pluist uit
hij pluist uit
wij pluizen uit
jullie pluizen uit
zij pluizen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitpluis
dat jij uitpluist
dat hij uitpluist
dat wij uitpluizen
dat jullie uitpluizen
dat zij uitpluizen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeplozen
jij hebt uitgeplozen
hij heeft uitgeplozen
wij hebben uitgeplozen
jullie hebben uitgeplozen
zij hebben uitgeplozen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik ploos uit
jij ploos uit
hij ploos uit
wij plozen uit
jullie plozen uit
zij plozen uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitploos
dat jij uitploos
dat hij uitploos
dat wij uitplozen
dat jullie uitplozen
dat zij uitplozen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeplozen
jij had uitgeplozen
hij had uitgeplozen
wij hadden uitgeplozen
jullie hadden uitgeplozen
zij hadden uitgeplozen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitpluizen
jij zult uitpluizen
hij zal uitpluizen
wij zullen uitpluizen
jullie zullen uitpluizen
zij zullen uitpluizen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeplozen hebben
jij zult uitgeplozen hebben
hij zal uitgeplozen hebben
wij zullen uitgeplozen hebben
jullie zullen uitgeplozen hebben
zij zullen uitgeplozen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitpluizen
jij zou uitpluizen
hij zou uitpluizen
wij zouden uitpluizen
jullie zouden uitpluizen
zij zouden uitpluizen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeplozen hebben
jij zou uitgeplozen hebben
hij zou uitgeplozen hebben
wij zouden uitgeplozen hebben
jullie zouden uitgeplozen hebben
zij zouden uitgeplozen hebben

Gebiedende wijs
pluis uit

Aanvoegende wijs
uitpluize

Voorbeelden

  1. Weet je, dingen uitpluizen.
    You know, just figuring stuff out.
  2. Ik ga de buurt uitpluizen,
    I 'm going to canvass the neighborhood,
  3. Ik moet nog iets uitpluizen.
    There 's something I want to check out.
  4. Hoe je touw moet uitpluizen.
    Learn to pick out the oakum.
  5. Laat het haar zelf uitpluizen.
    Let her find the answers on her own.
  6. Dus, wil je dat we het uitpluizen?
    So, you want that we should ransack it?
  7. Je weet wel, Pierce' s garage uitpluizen.
    You know, checking out Pierce 's garage.
  8. Laat de techneuten die e-mail uitpluizen.
    Will you keep the techie boys on top of that e-mail?
  9. Ik zal ze uitpluizen, onze doelen uitkiezen.
    I 'll go through them in detail, pick our targets.
  10. Ik wil dat speurhonden het complete buizenstelsel uitpluizen.
    I want canine units to cover the entire pipeline.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden