Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitoefenen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeoefend

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik oefen uit
jij oefent uit
hij oefent uit
wij oefenen uit
jullie oefenen uit
zij oefenen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitoefen
dat jij uitoefent
dat hij uitoefent
dat wij uitoefenen
dat jullie uitoefenen
dat zij uitoefenen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeoefend
jij hebt uitgeoefend
hij heeft uitgeoefend
wij hebben uitgeoefend
jullie hebben uitgeoefend
zij hebben uitgeoefend

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik oefende uit
jij oefende uit
hij oefende uit
wij oefenden uit
jullie oefenden uit
zij oefenden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitoefende
dat jij uitoefende
dat hij uitoefende
dat wij uitoefenden
dat jullie uitoefenden
dat zij uitoefenden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeoefend
jij had uitgeoefend
hij had uitgeoefend
wij hadden uitgeoefend
jullie hadden uitgeoefend
zij hadden uitgeoefend

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitoefenen
jij zult uitoefenen
hij zal uitoefenen
wij zullen uitoefenen
jullie zullen uitoefenen
zij zullen uitoefenen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeoefend hebben
jij zult uitgeoefend hebben
hij zal uitgeoefend hebben
wij zullen uitgeoefend hebben
jullie zullen uitgeoefend hebben
zij zullen uitgeoefend hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitoefenen
jij zou uitoefenen
hij zou uitoefenen
wij zouden uitoefenen
jullie zouden uitoefenen
zij zouden uitoefenen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeoefend hebben
jij zou uitgeoefend hebben
hij zou uitgeoefend hebben
wij zouden uitgeoefend hebben
jullie zouden uitgeoefend hebben
zij zouden uitgeoefend hebben

Gebiedende wijs
oefen uit

Aanvoegende wijs
uitoefene

Voorbeelden

  1. Blijf druk uitoefenen.
    Keep the pressure on.
  2. Blijf druk uitoefenen.
    Keep applying pressure.
  3. Het was invloed uitoefenen.
    It was king-making at the highest level.
  4. Blijf druk uitoefenen, Raylan.
    Just keep applying pressure, Raylan.
  5. ga je dat uitoefenen?
    Will you exercise it?
  6. Geen druk uitoefenen, Charlie!
    Don 't push it, Charlie!
  7. We moeten druk uitoefenen!
    Need to be pressed!
  8. Kun jij druk uitoefenen?
    Could you lean on her? Absolutely.
  9. Uitoefenen geneeskunde onder invloed.
    Practising medicine while under the influence.
  10. Je kan verder geneeskunde uitoefenen.
    You could continue to practice medicine.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden