Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitnodigen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgenodigd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik nodig uit
jij nodigt uit
hij nodigt uit
wij nodigen uit
jullie nodigen uit
zij nodigen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitnodig
dat jij uitnodigt
dat hij uitnodigt
dat wij uitnodigen
dat jullie uitnodigen
dat zij uitnodigen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgenodigd
jij hebt uitgenodigd
hij heeft uitgenodigd
wij hebben uitgenodigd
jullie hebben uitgenodigd
zij hebben uitgenodigd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik nodigde uit
jij nodigde uit
hij nodigde uit
wij nodigden uit
jullie nodigden uit
zij nodigden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitnodigde
dat jij uitnodigde
dat hij uitnodigde
dat wij uitnodigden
dat jullie uitnodigden
dat zij uitnodigden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgenodigd
jij had uitgenodigd
hij had uitgenodigd
wij hadden uitgenodigd
jullie hadden uitgenodigd
zij hadden uitgenodigd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitnodigen
jij zult uitnodigen
hij zal uitnodigen
wij zullen uitnodigen
jullie zullen uitnodigen
zij zullen uitnodigen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgenodigd hebben
jij zult uitgenodigd hebben
hij zal uitgenodigd hebben
wij zullen uitgenodigd hebben
jullie zullen uitgenodigd hebben
zij zullen uitgenodigd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitnodigen
jij zou uitnodigen
hij zou uitnodigen
wij zouden uitnodigen
jullie zouden uitnodigen
zij zouden uitnodigen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgenodigd hebben
jij zou uitgenodigd hebben
hij zou uitgenodigd hebben
wij zouden uitgenodigd hebben
jullie zouden uitgenodigd hebben
zij zouden uitgenodigd hebben

Gebiedende wijs
nodig uit

Aanvoegende wijs
uitnodige

Voorbeelden

  1. Nodig uit wie je wilt.
    You can invite anybody you want.
  2. We hebben wapens nodig uit Birmingham.
    We need to bring weapons over...
  3. Je moet nodig uit de weg.
    I need you out of my way.
  4. Je hebt spullen nodig uit mijn tas.
    You need stuff from my bag.
  5. Ik heb iets nodig uit mijn bureau.
    I need to get something out of my office.
  6. Heb je iets nodig uit de stad?
    You need anything from downtown?
  7. We hebben nog iemand nodig uit de middeleeuwen.
    All we need is a speaker from Medieval.
  8. Ik heb wat geld nodig uit de kas.
    I need some money from the cash box.
  9. Ik heb een vrijwilliger nodig uit het publiek.
    I 'm gonna need a volunteer from the audience.
  10. Di, heb je nog wat nodig uit de winkel?
    Di, do you want anything from the shop?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden