Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitmaken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgemaakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik maak uit
jij maakt uit
hij maakt uit
wij maken uit
jullie maken uit
zij maken uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitmaak
dat jij uitmaakt
dat hij uitmaakt
dat wij uitmaken
dat jullie uitmaken
dat zij uitmaken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgemaakt
jij hebt uitgemaakt
hij heeft uitgemaakt
wij hebben uitgemaakt
jullie hebben uitgemaakt
zij hebben uitgemaakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik maakte uit
jij maakte uit
hij maakte uit
wij maakten uit
jullie maakten uit
zij maakten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitmaakte
dat jij uitmaakte
dat hij uitmaakte
dat wij uitmaakten
dat jullie uitmaakten
dat zij uitmaakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgemaakt
jij had uitgemaakt
hij had uitgemaakt
wij hadden uitgemaakt
jullie hadden uitgemaakt
zij hadden uitgemaakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitmaken
jij zult uitmaken
hij zal uitmaken
wij zullen uitmaken
jullie zullen uitmaken
zij zullen uitmaken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgemaakt hebben
jij zult uitgemaakt hebben
hij zal uitgemaakt hebben
wij zullen uitgemaakt hebben
jullie zullen uitgemaakt hebben
zij zullen uitgemaakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitmaken
jij zou uitmaken
hij zou uitmaken
wij zouden uitmaken
jullie zouden uitmaken
zij zouden uitmaken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgemaakt hebben
jij zou uitgemaakt hebben
hij zou uitgemaakt hebben
wij zouden uitgemaakt hebben
jullie zouden uitgemaakt hebben
zij zouden uitgemaakt hebben

Gebiedende wijs
maak uit

Aanvoegende wijs
uitmake

Voorbeelden

  1. Ik maak uit wie mijn wingman wordt voor de pentagon test.
    At the end of the week... I 'll decide who gets to be my wingman for the Pentagon test.
  2. Ik maak uit je geïrriteerde toon op... dat ik gelijk had over Carl Ward.
    I deduce from the irritated tone of your conversation that I was right about Carl Ward.
  3. Het uitmaken? Ja.
    Break up with her?
  4. Dat kan uitmaken.
    That can make a difference.
  5. We moeten het uitmaken.
    We need to break up.
  6. Ik wil het uitmaken.
    I wished we break up.
  7. Dat zal niet uitmaken.
    That won 't matter.
  8. Je gaat niet uitmaken.
    You 're not gonna matter.
  9. Ik ga het uitmaken.
    I 'm breaking up with him.
  10. Moeten we het uitmaken?
    Should we just break up?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden