Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitlijnen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgelijnd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik lijn uit
jij lijnt uit
hij lijnt uit
wij lijnen uit
jullie lijnen uit
zij lijnen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitlijn
dat jij uitlijnt
dat hij uitlijnt
dat wij uitlijnen
dat jullie uitlijnen
dat zij uitlijnen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgelijnd
jij hebt uitgelijnd
hij heeft uitgelijnd
wij hebben uitgelijnd
jullie hebben uitgelijnd
zij hebben uitgelijnd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik lijnde uit
jij lijnde uit
hij lijnde uit
wij lijnden uit
jullie lijnden uit
zij lijnden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitlijnde
dat jij uitlijnde
dat hij uitlijnde
dat wij uitlijnden
dat jullie uitlijnden
dat zij uitlijnden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgelijnd
jij had uitgelijnd
hij had uitgelijnd
wij hadden uitgelijnd
jullie hadden uitgelijnd
zij hadden uitgelijnd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitlijnen
jij zult uitlijnen
hij zal uitlijnen
wij zullen uitlijnen
jullie zullen uitlijnen
zij zullen uitlijnen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgelijnd hebben
jij zult uitgelijnd hebben
hij zal uitgelijnd hebben
wij zullen uitgelijnd hebben
jullie zullen uitgelijnd hebben
zij zullen uitgelijnd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitlijnen
jij zou uitlijnen
hij zou uitlijnen
wij zouden uitlijnen
jullie zouden uitlijnen
zij zouden uitlijnen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgelijnd hebben
jij zou uitgelijnd hebben
hij zou uitgelijnd hebben
wij zouden uitgelijnd hebben
jullie zouden uitgelijnd hebben
zij zouden uitgelijnd hebben

Gebiedende wijs
lijn uit

Aanvoegende wijs
uitlijne

Voorbeelden

  1. Gooi' n lijn uit...
    Throw a line down.
  2. Ik zet de lijn uit.
    I 'll mark out the line.
  3. Ik had net een lijn uit.
    I was out of line there.
  4. We hebben Tom aan de lijn uit Woodinville.
    We have Tom on the phone from Woodinville.
  5. Ik zette een lijn uit van het werkkamp tot onze huidige locatie.
    I plotted a line from the work camp to our present location.
  6. Je gooit de lijn uit en wacht op een vis, terwijl je hot dogs grilt.
    You toss out the line and wait for a fish, while you grill hot dogs.
  7. Ik was aan het uitlijnen.
    I was just lining up the shot.
  8. Uitlijnen voor de Blauwe Poort.
    Lining up for the Blue Gate.
  9. En we moeten hem uitlijnen.
    The alignment 's probably out of whack.
  10. Nee, ik moet het nog uitlijnen na de reparatie.
    No, I-I-I have to align it after I repair it.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden