Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitladen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeladen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik laad uit
jij laadt uit
hij laadt uit
wij laden uit
jullie laden uit
zij laden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitlaad
dat jij uitlaadt
dat hij uitlaadt
dat wij uitladen
dat jullie uitladen
dat zij uitladen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeladen
jij hebt uitgeladen
hij heeft uitgeladen
wij hebben uitgeladen
jullie hebben uitgeladen
zij hebben uitgeladen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik laadde uit
jij laadde uit
hij laadde uit
wij laadden uit
jullie laadden uit
zij laadden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitlaadde
dat jij uitlaadde
dat hij uitlaadde
dat wij uitlaadden
dat jullie uitlaadden
dat zij uitlaadden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeladen
jij had uitgeladen
hij had uitgeladen
wij hadden uitgeladen
jullie hadden uitgeladen
zij hadden uitgeladen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitladen
jij zult uitladen
hij zal uitladen
wij zullen uitladen
jullie zullen uitladen
zij zullen uitladen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeladen hebben
jij zult uitgeladen hebben
hij zal uitgeladen hebben
wij zullen uitgeladen hebben
jullie zullen uitgeladen hebben
zij zullen uitgeladen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitladen
jij zou uitladen
hij zou uitladen
wij zouden uitladen
jullie zouden uitladen
zij zouden uitladen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeladen hebben
jij zou uitgeladen hebben
hij zou uitgeladen hebben
wij zouden uitgeladen hebben
jullie zouden uitgeladen hebben
zij zouden uitgeladen hebben

Gebiedende wijs
laad uit

Aanvoegende wijs
uitlade

Voorbeelden

  1. Snel alles uitladen!
    Hurry it up there.
  2. Versnel het uitladen.
    Unload as quick as you can.
  3. Waarschijnlijk tijdens het uitladen.
    Probably in the process of unloading.
  4. Laat Mike ze uitladen.
    Have Mike go and unload them.
  5. We moeten nog uitladen.
    We haven 't unloaded.
  6. Blijf doorgaan met uitladen.
    It continues discharging.
  7. We gaan alles uitladen.
    Let 's unload this equipment.
  8. Hij wil de vangst uitladen.
    He wants to unload the catch.
  9. Zal ik helpen met uitladen?
    Can I help you unload some things?
  10. Luister, hou op met uitladen.
    Listen, stop unloading that.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden