Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitkopen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgekocht

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik koop uit
jij koopt uit
hij koopt uit
wij kopen uit
jullie kopen uit
zij kopen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitkoop
dat jij uitkoopt
dat hij uitkoopt
dat wij uitkopen
dat jullie uitkopen
dat zij uitkopen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgekocht
jij hebt uitgekocht
hij heeft uitgekocht
wij hebben uitgekocht
jullie hebben uitgekocht
zij hebben uitgekocht

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kocht uit
jij kocht uit
hij kocht uit
wij kochten uit
jullie kochten uit
zij kochten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitkocht
dat jij uitkocht
dat hij uitkocht
dat wij uitkochten
dat jullie uitkochten
dat zij uitkochten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgekocht
jij had uitgekocht
hij had uitgekocht
wij hadden uitgekocht
jullie hadden uitgekocht
zij hadden uitgekocht

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitkopen
jij zult uitkopen
hij zal uitkopen
wij zullen uitkopen
jullie zullen uitkopen
zij zullen uitkopen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgekocht hebben
jij zult uitgekocht hebben
hij zal uitgekocht hebben
wij zullen uitgekocht hebben
jullie zullen uitgekocht hebben
zij zullen uitgekocht hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitkopen
jij zou uitkopen
hij zou uitkopen
wij zouden uitkopen
jullie zouden uitkopen
zij zouden uitkopen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgekocht hebben
jij zou uitgekocht hebben
hij zou uitgekocht hebben
wij zouden uitgekocht hebben
jullie zouden uitgekocht hebben
zij zouden uitgekocht hebben

Gebiedende wijs
koop uit

Aanvoegende wijs
uitkope

Voorbeelden

  1. We moeten hem uitkopen.
    We have to buy him out.
  2. Ik zal hem uitkopen.
    I 'll buy him out.
  3. Je moet me uitkopen.
    I want you to buy me out.
  4. U kunt Emil uitkopen.
    You can buy Emil out.
  5. Over haar aandelen uitkopen?
    About buying out her shares?
  6. Hij wil me uitkopen.
    He wants to buy me out.
  7. Ik wil mijn partner uitkopen.
    I wanna buy out my partner.
  8. Ze willen je eerst uitkopen.
    They 'll offer buyouts first.
  9. Ik kan jullie niet uitkopen.
    And buy you out? It 's beyond my means.
  10. Maar we zouden u willen uitkopen.
    But we 'd like to buy you out.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden