Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitkleden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgekleed

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik kleed uit
jij kleedt uit
hij kleedt uit
wij kleden uit
jullie kleden uit
zij kleden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitkleed
dat jij uitkleedt
dat hij uitkleedt
dat wij uitkleden
dat jullie uitkleden
dat zij uitkleden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgekleed
jij hebt uitgekleed
hij heeft uitgekleed
wij hebben uitgekleed
jullie hebben uitgekleed
zij hebben uitgekleed

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kleedde uit
jij kleedde uit
hij kleedde uit
wij kleedden uit
jullie kleedden uit
zij kleedden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitkleedde
dat jij uitkleedde
dat hij uitkleedde
dat wij uitkleedden
dat jullie uitkleedden
dat zij uitkleedden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgekleed
jij had uitgekleed
hij had uitgekleed
wij hadden uitgekleed
jullie hadden uitgekleed
zij hadden uitgekleed

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitkleden
jij zult uitkleden
hij zal uitkleden
wij zullen uitkleden
jullie zullen uitkleden
zij zullen uitkleden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgekleed hebben
jij zult uitgekleed hebben
hij zal uitgekleed hebben
wij zullen uitgekleed hebben
jullie zullen uitgekleed hebben
zij zullen uitgekleed hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitkleden
jij zou uitkleden
hij zou uitkleden
wij zouden uitkleden
jullie zouden uitkleden
zij zouden uitkleden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgekleed hebben
jij zou uitgekleed hebben
hij zou uitgekleed hebben
wij zouden uitgekleed hebben
jullie zouden uitgekleed hebben
zij zouden uitgekleed hebben

Gebiedende wijs
kleed uit

Aanvoegende wijs
uitklede

Voorbeelden

  1. Niet hier uitkleden.
    Don 't get naked right here.
  2. Uitkleden en bukken.
    Disrobe and bend over.
  3. Ze wou zich uitkleden.
    She tried to get naked.
  4. Uitkleden als Claudia Jenssen.
    Undress like Claudia Jenssen.
  5. Ga door met uitkleden.
    Continue to undress.
  6. Mag ik je uitkleden?
    Can I undress you?
  7. Ga je je uitkleden?
    Are you getting undressed?
  8. Ik wil je uitkleden.
    I want to undress you.
  9. Ik moest me uitkleden.
    He ordered me to strip.
  10. Laten we ons uitkleden.
    Let 's get naked.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden