NL: uitkiezen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitgekozen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik kies uit jij kiest uit hij kiest uit wij kiezen uit jullie kiezen uit zij kiezen uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitkies dat jij uitkiest dat hij uitkiest dat wij uitkiezen dat jullie uitkiezen dat zij uitkiezen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgekozen jij hebt uitgekozen hij heeft uitgekozen wij hebben uitgekozen jullie hebben uitgekozen zij hebben uitgekozen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik koos uit jij koos uit hij koos uit wij kozen uit jullie kozen uit zij kozen uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitkoos dat jij uitkoos dat hij uitkoos dat wij uitkozen dat jullie uitkozen dat zij uitkozen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgekozen jij had uitgekozen hij had uitgekozen wij hadden uitgekozen jullie hadden uitgekozen zij hadden uitgekozen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitkiezen jij zult uitkiezen hij zal uitkiezen wij zullen uitkiezen jullie zullen uitkiezen zij zullen uitkiezen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgekozen hebben jij zult uitgekozen hebben hij zal uitgekozen hebben wij zullen uitgekozen hebben jullie zullen uitgekozen hebben zij zullen uitgekozen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitkiezen jij zou uitkiezen hij zou uitkiezen wij zouden uitkiezen jullie zouden uitkiezen zij zouden uitkiezen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgekozen hebben jij zou uitgekozen hebben hij zou uitgekozen hebben wij zouden uitgekozen hebben jullie zouden uitgekozen hebben zij zouden uitgekozen hebben
|
Gebiedende wijs |
kies uit
|
Aanvoegende wijs |
uitkieze |