Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitkeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgekeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik keer uit
jij keert uit
hij keert uit
wij keren uit
jullie keren uit
zij keren uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitkeer
dat jij uitkeert
dat hij uitkeert
dat wij uitkeren
dat jullie uitkeren
dat zij uitkeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgekeerd
jij hebt uitgekeerd
hij heeft uitgekeerd
wij hebben uitgekeerd
jullie hebben uitgekeerd
zij hebben uitgekeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik keerde uit
jij keerde uit
hij keerde uit
wij keerden uit
jullie keerden uit
zij keerden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitkeerde
dat jij uitkeerde
dat hij uitkeerde
dat wij uitkeerden
dat jullie uitkeerden
dat zij uitkeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgekeerd
jij had uitgekeerd
hij had uitgekeerd
wij hadden uitgekeerd
jullie hadden uitgekeerd
zij hadden uitgekeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitkeren
jij zult uitkeren
hij zal uitkeren
wij zullen uitkeren
jullie zullen uitkeren
zij zullen uitkeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgekeerd hebben
jij zult uitgekeerd hebben
hij zal uitgekeerd hebben
wij zullen uitgekeerd hebben
jullie zullen uitgekeerd hebben
zij zullen uitgekeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitkeren
jij zou uitkeren
hij zou uitkeren
wij zouden uitkeren
jullie zouden uitkeren
zij zouden uitkeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgekeerd hebben
jij zou uitgekeerd hebben
hij zou uitgekeerd hebben
wij zouden uitgekeerd hebben
jullie zouden uitgekeerd hebben
zij zouden uitgekeerd hebben

Gebiedende wijs
keer uit

Aanvoegende wijs
uitkere

Voorbeelden

  1. We zijn drie keer uit geweest.
    We went on three dates.
  2. We gingen een paar keer uit.
    We went out a couple of times.
  3. We zijn één keer uit geweest!
    Tree hill we went out once!
  4. Wil hij nog een keer uit?
    Does he want to go out again?
  5. Jullie zijn één keer uit geweest.
    You 've been on one date.
  6. We wassen het twee keer uit.
    We 'll Wash it twice.
  7. We nog een keer uit gaan vanavond.
    We 're actually gonna go out again tonight.
  8. Wil je een keer uit eten, Eddie?
    Eddie, would you like to go to dinner one night?
  9. Zullen we' n keer uit eten gaan?
    You want to have dinner out some time?
  10. Geef niet alles in één keer uit.
    Don 't... Spend it all in one place.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden