NL: uithuilen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
uitgehuild
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik huil uit jij huilt uit hij huilt uit wij huilen uit jullie huilen uit zij huilen uit
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uithuil dat jij uithuilt dat hij uithuilt dat wij uithuilen dat jullie uithuilen dat zij uithuilen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgehuild jij hebt uitgehuild hij heeft uitgehuild wij hebben uitgehuild jullie hebben uitgehuild zij hebben uitgehuild
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik huilde uit jij huilde uit hij huilde uit wij huilden uit jullie huilden uit zij huilden uit
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uithuilde dat jij uithuilde dat hij uithuilde dat wij uithuilden dat jullie uithuilden dat zij uithuilden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgehuild jij had uitgehuild hij had uitgehuild wij hadden uitgehuild jullie hadden uitgehuild zij hadden uitgehuild
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uithuilen jij zult uithuilen hij zal uithuilen wij zullen uithuilen jullie zullen uithuilen zij zullen uithuilen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgehuild hebben jij zult uitgehuild hebben hij zal uitgehuild hebben wij zullen uitgehuild hebben jullie zullen uitgehuild hebben zij zullen uitgehuild hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uithuilen jij zou uithuilen hij zou uithuilen wij zouden uithuilen jullie zouden uithuilen zij zouden uithuilen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgehuild hebben jij zou uitgehuild hebben hij zou uitgehuild hebben wij zouden uitgehuild hebben jullie zouden uitgehuild hebben zij zouden uitgehuild hebben
|
| Gebiedende wijs |
huil uit
|
| Aanvoegende wijs |
| uithuile |