Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uithouden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgehouden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik houd uit; hou uit
jij houdt uit
hij houdt uit
wij houden uit
jullie houden uit
zij houden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik houd uit; uithou
dat jij uithoudt
dat hij uithoudt
dat wij uithouden
dat jullie uithouden
dat zij uithouden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgehouden
jij hebt uitgehouden
hij heeft uitgehouden
wij hebben uitgehouden
jullie hebben uitgehouden
zij hebben uitgehouden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hield uit
jij hield uit
hij hield uit
wij hielden uit
jullie hielden uit
zij hielden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uithield
dat jij uithield
dat hij uithield
dat wij uithielden
dat jullie uithielden
dat zij uithielden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgehouden
jij had uitgehouden
hij had uitgehouden
wij hadden uitgehouden
jullie hadden uitgehouden
zij hadden uitgehouden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uithouden
jij zult uithouden
hij zal uithouden
wij zullen uithouden
jullie zullen uithouden
zij zullen uithouden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgehouden hebben
jij zult uitgehouden hebben
hij zal uitgehouden hebben
wij zullen uitgehouden hebben
jullie zullen uitgehouden hebben
zij zullen uitgehouden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uithouden
jij zou uithouden
hij zou uithouden
wij zouden uithouden
jullie zouden uithouden
zij zouden uithouden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgehouden hebben
jij zou uitgehouden hebben
hij zou uitgehouden hebben
wij zouden uitgehouden hebben
jullie zouden uitgehouden hebben
zij zouden uitgehouden hebben

Gebiedende wijs
houd uit; hou uit

Aanvoegende wijs
uithoude

Voorbeelden

  1. Wij kunnen het langer uithouden.
    We can outlast you at this spot.
  2. ik zal het zolang uithouden!
    I 'll hold out until then!
  3. Hoe kun je het uithouden?
    How do you stand it?
  4. Hoe moet ik dit uithouden?
    how am I supposed to endure this?
  5. Hoe kun je dat uithouden?
    How can you stand it?
  6. Ik zou het hier niet uithouden.
    I wouldn 't last 2 days here.
  7. We zouden het geen week uithouden!
    We wouldn 't last a week!
  8. Niemand kan het met ze uithouden.
    No one can keep up with them.
  9. Hoe kan je het hier uithouden?
    How can you stand it here?
  10. Ik moet het met hem uithouden.
    I 'm his partner and I have to put up with him.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden