NL: uitfreaken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitgefreakt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik freak uit jij freakt uit hij freakt uit wij freaken uit jullie freaken uit zij freaken uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitfreak dat jij uitfreakt dat hij uitfreakt dat wij uitfreaken dat jullie uitfreaken dat zij uitfreaken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgefreakt jij hebt uitgefreakt hij heeft uitgefreakt wij hebben uitgefreakt jullie hebben uitgefreakt zij hebben uitgefreakt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik freakte uit jij freakte uit hij freakte uit wij freakten uit jullie freakten uit zij freakten uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitfreakte dat jij uitfreakte dat hij uitfreakte dat wij uitfreakten dat jullie uitfreakten dat zij uitfreakten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgefreakt jij had uitgefreakt hij had uitgefreakt wij hadden uitgefreakt jullie hadden uitgefreakt zij hadden uitgefreakt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitfreaken jij zult uitfreaken hij zal uitfreaken wij zullen uitfreaken jullie zullen uitfreaken zij zullen uitfreaken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgefreakt hebben jij zult uitgefreakt hebben hij zal uitgefreakt hebben wij zullen uitgefreakt hebben jullie zullen uitgefreakt hebben zij zullen uitgefreakt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitfreaken jij zou uitfreaken hij zou uitfreaken wij zouden uitfreaken jullie zouden uitfreaken zij zouden uitfreaken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgefreakt hebben jij zou uitgefreakt hebben hij zou uitgefreakt hebben wij zouden uitgefreakt hebben jullie zouden uitgefreakt hebben zij zouden uitgefreakt hebben
|
Gebiedende wijs |
freak uit
|
Aanvoegende wijs |
uitfreake |