NL: uitdrukken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitgedrukt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik druk uit jij drukt uit hij drukt uit wij drukken uit jullie drukken uit zij drukken uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitdruk dat jij uitdrukt dat hij uitdrukt dat wij uitdrukken dat jullie uitdrukken dat zij uitdrukken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgedrukt jij hebt uitgedrukt hij heeft uitgedrukt wij hebben uitgedrukt jullie hebben uitgedrukt zij hebben uitgedrukt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik drukte uit jij drukte uit hij drukte uit wij drukten uit jullie drukten uit zij drukten uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitdrukte dat jij uitdrukte dat hij uitdrukte dat wij uitdrukten dat jullie uitdrukten dat zij uitdrukten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgedrukt jij had uitgedrukt hij had uitgedrukt wij hadden uitgedrukt jullie hadden uitgedrukt zij hadden uitgedrukt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitdrukken jij zult uitdrukken hij zal uitdrukken wij zullen uitdrukken jullie zullen uitdrukken zij zullen uitdrukken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgedrukt hebben jij zult uitgedrukt hebben hij zal uitgedrukt hebben wij zullen uitgedrukt hebben jullie zullen uitgedrukt hebben zij zullen uitgedrukt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitdrukken jij zou uitdrukken hij zou uitdrukken wij zouden uitdrukken jullie zouden uitdrukken zij zouden uitdrukken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgedrukt hebben jij zou uitgedrukt hebben hij zou uitgedrukt hebben wij zouden uitgedrukt hebben jullie zouden uitgedrukt hebben zij zouden uitgedrukt hebben
|
Gebiedende wijs |
druk uit
|
Aanvoegende wijs |
uitdrukke |