Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitdelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgedeeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik deel uit
jij deelt uit
hij deelt uit
wij delen uit
jullie delen uit
zij delen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitdeel
dat jij uitdeelt
dat hij uitdeelt
dat wij uitdelen
dat jullie uitdelen
dat zij uitdelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgedeeld
jij hebt uitgedeeld
hij heeft uitgedeeld
wij hebben uitgedeeld
jullie hebben uitgedeeld
zij hebben uitgedeeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik deelde uit
jij deelde uit
hij deelde uit
wij deelden uit
jullie deelden uit
zij deelden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitdeelde
dat jij uitdeelde
dat hij uitdeelde
dat wij uitdeelden
dat jullie uitdeelden
dat zij uitdeelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgedeeld
jij had uitgedeeld
hij had uitgedeeld
wij hadden uitgedeeld
jullie hadden uitgedeeld
zij hadden uitgedeeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitdelen
jij zult uitdelen
hij zal uitdelen
wij zullen uitdelen
jullie zullen uitdelen
zij zullen uitdelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgedeeld hebben
jij zult uitgedeeld hebben
hij zal uitgedeeld hebben
wij zullen uitgedeeld hebben
jullie zullen uitgedeeld hebben
zij zullen uitgedeeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitdelen
jij zou uitdelen
hij zou uitdelen
wij zouden uitdelen
jullie zouden uitdelen
zij zouden uitdelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgedeeld hebben
jij zou uitgedeeld hebben
hij zou uitgedeeld hebben
wij zouden uitgedeeld hebben
jullie zouden uitgedeeld hebben
zij zouden uitgedeeld hebben

Gebiedende wijs
deel uit

Aanvoegende wijs
uitdele

Voorbeelden

  1. Jij maakt deel uit van iets.
    You are a part of something.
  2. Maak deel uit van het team.
    Be a part of the team.
  3. Maak deel uit van de show.
    Be a part of our show.
  4. Maakt deel uit van het plan.
    All part of the plan.
  5. Lilith maakt deel uit van me.
    Lilith is part of me.
  6. Dit maakt deel uit van hier.
    This belongs up here.
  7. Je maakte deel uit van het onderzoeksteam.
    You were part of the inquiry team.
  8. Het maakt deel uit van de behandeling.
    It 's all part of the treatment.
  9. Ik maak geen deel uit van hen.
    I 'm not a part of them.
  10. Je maakt deel uit van de verlossing.
    You are part of the salvation.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden