NL: uitbuigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitgebogen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik buig uit jij buigt uit hij buigt uit wij buigen uit jullie buigen uit zij buigen uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitbuig dat jij uitbuigt dat hij uitbuigt dat wij uitbuigen dat jullie uitbuigen dat zij uitbuigen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgebogen jij hebt uitgebogen hij heeft uitgebogen wij hebben uitgebogen jullie hebben uitgebogen zij hebben uitgebogen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik boog uit jij boog uit hij boog uit wij bogen uit jullie bogen uit zij bogen uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitboog dat jij uitboog dat hij uitboog dat wij uitbogen dat jullie uitbogen dat zij uitbogen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgebogen jij had uitgebogen hij had uitgebogen wij hadden uitgebogen jullie hadden uitgebogen zij hadden uitgebogen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitbuigen jij zult uitbuigen hij zal uitbuigen wij zullen uitbuigen jullie zullen uitbuigen zij zullen uitbuigen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgebogen hebben jij zult uitgebogen hebben hij zal uitgebogen hebben wij zullen uitgebogen hebben jullie zullen uitgebogen hebben zij zullen uitgebogen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitbuigen jij zou uitbuigen hij zou uitbuigen wij zouden uitbuigen jullie zouden uitbuigen zij zouden uitbuigen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgebogen hebben jij zou uitgebogen hebben hij zou uitgebogen hebben wij zouden uitgebogen hebben jullie zouden uitgebogen hebben zij zouden uitgebogen hebben
|
Gebiedende wijs |
buig uit
|
Aanvoegende wijs |
uitbuige |