Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitbreken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgebroken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik breek uit
jij breekt uit
hij breekt uit
wij breken uit
jullie breken uit
zij breken uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitbreek
dat jij uitbreekt
dat hij uitbreekt
dat wij uitbreken
dat jullie uitbreken
dat zij uitbreken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgebroken
jij hebt uitgebroken
hij heeft uitgebroken
wij hebben uitgebroken
jullie hebben uitgebroken
zij hebben uitgebroken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik brak uit
jij brak uit
hij brak uit
wij braken uit
jullie braken uit
zij braken uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitbrak
dat jij uitbrak
dat hij uitbrak
dat wij uitbraken
dat jullie uitbraken
dat zij uitbraken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgebroken
jij had uitgebroken
hij had uitgebroken
wij hadden uitgebroken
jullie hadden uitgebroken
zij hadden uitgebroken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitbreken
jij zult uitbreken
hij zal uitbreken
wij zullen uitbreken
jullie zullen uitbreken
zij zullen uitbreken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgebroken hebben
jij zult uitgebroken hebben
hij zal uitgebroken hebben
wij zullen uitgebroken hebben
jullie zullen uitgebroken hebben
zij zullen uitgebroken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitbreken
jij zou uitbreken
hij zou uitbreken
wij zouden uitbreken
jullie zouden uitbreken
zij zouden uitbreken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgebroken hebben
jij zou uitgebroken hebben
hij zou uitgebroken hebben
wij zouden uitgebroken hebben
jullie zouden uitgebroken hebben
zij zouden uitgebroken hebben

Gebiedende wijs
breek uit

Aanvoegende wijs
uitbreke

Voorbeelden

  1. Breek uit je kooi, Pikul.
    Break out of your cage, Pikul.
  2. ...overal paniek uitbreken.
    ...it'd cause a general panic.
  3. We komen je hier uitbreken.
    We came to break you out.
  4. Ik moet haar daar uitbreken.
    I got to spring her out of there.
  5. Haar uitbreken van het politiestation?
    Boost her from the cop shop? Why not?
  6. Michael Scofield gaat iemand uitbreken.
    Michael Scofield is about to stage a prison break.
  7. Ga je ons hier uitbreken?
    You 're here to break us out?
  8. Je moet me helpen uitbreken.
    You need me to talk you through a jail break.
  9. Zal het de staart laten uitbreken?
    Will it kick the tail out?
  10. De gevangene die ze wou uitbreken.
    The inmate she was gonna bust out.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden