Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitbreiden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgebreid

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik breid uit
jij breidt uit
hij breidt uit
wij breiden uit
jullie breiden uit
zij breiden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitbreid
dat jij uitbreidt
dat hij uitbreidt
dat wij uitbreiden
dat jullie uitbreiden
dat zij uitbreiden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgebreid
jij hebt uitgebreid
hij heeft uitgebreid
wij hebben uitgebreid
jullie hebben uitgebreid
zij hebben uitgebreid

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik breidde uit
jij breidde uit
hij breidde uit
wij breidden uit
jullie breidden uit
zij breidden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitbreidde
dat jij uitbreidde
dat hij uitbreidde
dat wij uitbreidden
dat jullie uitbreidden
dat zij uitbreidden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgebreid
jij had uitgebreid
hij had uitgebreid
wij hadden uitgebreid
jullie hadden uitgebreid
zij hadden uitgebreid

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitbreiden
jij zult uitbreiden
hij zal uitbreiden
wij zullen uitbreiden
jullie zullen uitbreiden
zij zullen uitbreiden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgebreid hebben
jij zult uitgebreid hebben
hij zal uitgebreid hebben
wij zullen uitgebreid hebben
jullie zullen uitgebreid hebben
zij zullen uitgebreid hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitbreiden
jij zou uitbreiden
hij zou uitbreiden
wij zouden uitbreiden
jullie zouden uitbreiden
zij zouden uitbreiden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgebreid hebben
jij zou uitgebreid hebben
hij zou uitgebreid hebben
wij zouden uitgebreid hebben
jullie zouden uitgebreid hebben
zij zouden uitgebreid hebben

Gebiedende wijs
breid uit

Aanvoegende wijs
uitbreide

Voorbeelden

  1. We willen uitbreiden.
    We want to brighten.
  2. Linie uitbreiden, kapitein.
    Extend the range, captain.
  3. Ze willen uitbreiden.
    They want to grow.
  4. Mensen inhuren, uitbreiden...
    Hire people, expand...
  5. Het krachtveld blijft uitbreiden.
    The forcefield continues to expand.
  6. Dus ik wilde uitbreiden.
    So I was gonna expand.
  7. Ik wil gaan uitbreiden.
    I am planning an expansion.
  8. Nu wil hij uitbreiden.
    Now he 's trying to expand.
  9. Daarna gingen ze uitbreiden.
    Gave them the capital to branch out.
  10. We moeten dat uitbreiden.
    We need to expand that.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden