Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitbraken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgebraakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik braak uit
jij braakt uit
hij braakt uit
wij braken uit
jullie braken uit
zij braken uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitbraak
dat jij uitbraakt
dat hij uitbraakt
dat wij uitbraken
dat jullie uitbraken
dat zij uitbraken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgebraakt
jij hebt uitgebraakt
hij heeft uitgebraakt
wij hebben uitgebraakt
jullie hebben uitgebraakt
zij hebben uitgebraakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik braakte uit
jij braakte uit
hij braakte uit
wij braakten uit
jullie braakten uit
zij braakten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitbraakte
dat jij uitbraakte
dat hij uitbraakte
dat wij uitbraakten
dat jullie uitbraakten
dat zij uitbraakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgebraakt
jij had uitgebraakt
hij had uitgebraakt
wij hadden uitgebraakt
jullie hadden uitgebraakt
zij hadden uitgebraakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitbraken
jij zult uitbraken
hij zal uitbraken
wij zullen uitbraken
jullie zullen uitbraken
zij zullen uitbraken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgebraakt hebben
jij zult uitgebraakt hebben
hij zal uitgebraakt hebben
wij zullen uitgebraakt hebben
jullie zullen uitgebraakt hebben
zij zullen uitgebraakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitbraken
jij zou uitbraken
hij zou uitbraken
wij zouden uitbraken
jullie zouden uitbraken
zij zouden uitbraken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgebraakt hebben
jij zou uitgebraakt hebben
hij zou uitgebraakt hebben
wij zouden uitgebraakt hebben
jullie zouden uitgebraakt hebben
zij zouden uitgebraakt hebben

Gebiedende wijs
braak uit

Aanvoegende wijs
uitbrake

Voorbeelden

  1. Kittens uitbraken?
    Regurgitating a kitten?
  2. Dus... Twee gevangenis uitbraken.
    So... two prison breaks,
  3. Dezelfde vrouw bij beide uitbraken.
    Same woman at both outbreaks.
  4. De mensen zijn dol op uitbraken.
    People love a prison break.
  5. Ik liet hem de pillen uitbraken.
    I made him throw up the pills.
  6. Ziet ernaar uit dat er rellen uitbraken.
    Seems they had a little inmate uprising.
  7. We hebben twee besmetting uitbraken in Back Baai.
    We have two containment breaches in Back Bay.
  8. We filmden in een naburig dorp... toen de gevechten uitbraken.
    We were filming in a neighbouring village when the fighting broke out.
  9. Deze stad overleefde de black-out, bandieten, twee cholera-uitbraken.
    This town survived the blackout, bandits, two cholera outbreaks.
  10. Ik zag dat er veel uitbraken waren rondom de grote meren.
    I noticed a huge concentration of outbreaks around the Great Lakes.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden