NL: uitbesteden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitbesteed
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik besteed uit jij besteedt uit hij besteedt uit wij besteeden uit jullie besteeden uit zij besteeden uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitbesteed dat jij uitbesteedt dat hij uitbesteedt dat wij uitbesteeden dat jullie uitbesteeden dat zij uitbesteeden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitbesteed jij hebt uitbesteed hij heeft uitbesteed wij hebben uitbesteed jullie hebben uitbesteed zij hebben uitbesteed
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik besteedde uit jij besteedde uit hij besteedde uit wij besteedden uit jullie besteedden uit zij besteedden uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitbesteedde dat jij uitbesteedde dat hij uitbesteedde dat wij uitbesteedden dat jullie uitbesteedden dat zij uitbesteedden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitbesteed jij had uitbesteed hij had uitbesteed wij hadden uitbesteed jullie hadden uitbesteed zij hadden uitbesteed
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitbesteden jij zult uitbesteden hij zal uitbesteden wij zullen uitbesteden jullie zullen uitbesteden zij zullen uitbesteden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitbesteed hebben jij zult uitbesteed hebben hij zal uitbesteed hebben wij zullen uitbesteed hebben jullie zullen uitbesteed hebben zij zullen uitbesteed hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitbesteden jij zou uitbesteden hij zou uitbesteden wij zouden uitbesteden jullie zouden uitbesteden zij zouden uitbesteden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitbesteed hebben jij zou uitbesteed hebben hij zou uitbesteed hebben wij zouden uitbesteed hebben jullie zouden uitbesteed hebben zij zouden uitbesteed hebben
|
Gebiedende wijs |
besteed uit
|
Aanvoegende wijs |
uitbestede |