NL: uitademen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitgeademd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik adem uit jij ademt uit hij ademt uit wij ademen uit jullie ademen uit zij ademen uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitadem dat jij uitademt dat hij uitademt dat wij uitademen dat jullie uitademen dat zij uitademen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgeademd jij hebt uitgeademd hij heeft uitgeademd wij hebben uitgeademd jullie hebben uitgeademd zij hebben uitgeademd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ademde uit jij ademde uit hij ademde uit wij ademden uit jullie ademden uit zij ademden uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitademde dat jij uitademde dat hij uitademde dat wij uitademden dat jullie uitademden dat zij uitademden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgeademd jij had uitgeademd hij had uitgeademd wij hadden uitgeademd jullie hadden uitgeademd zij hadden uitgeademd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitademen jij zult uitademen hij zal uitademen wij zullen uitademen jullie zullen uitademen zij zullen uitademen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgeademd hebben jij zult uitgeademd hebben hij zal uitgeademd hebben wij zullen uitgeademd hebben jullie zullen uitgeademd hebben zij zullen uitgeademd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitademen jij zou uitademen hij zou uitademen wij zouden uitademen jullie zouden uitademen zij zouden uitademen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgeademd hebben jij zou uitgeademd hebben hij zou uitgeademd hebben wij zouden uitgeademd hebben jullie zouden uitgeademd hebben zij zouden uitgeademd hebben
|
Gebiedende wijs |
adem uit
|
Aanvoegende wijs |
uitademe |