Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: twirlen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
getwirld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik twirl
jij twirlt
hij twirlt
wij twirlen
jullie twirlen
zij twirlen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb getwirld
jij hebt getwirld
hij heeft getwirld
wij hebben getwirld
jullie hebben getwirld
zij hebben getwirld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik twirlde
jij twirlde
hij twirlde
wij twirlden
jullie twirlden
zij twirlden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had getwirld
jij had getwirld
hij had getwirld
wij hadden getwirld
jullie hadden getwirld
zij hadden getwirld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal twirlen
jij zult twirlen
hij zal twirlen
wij zullen twirlen
jullie zullen twirlen
zij zullen twirlen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal getwirld hebben
jij zult getwirld hebben
hij zal getwirld hebben
wij zullen getwirld hebben
jullie zullen getwirld hebben
zij zullen getwirld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou twirlen
jij zou twirlen
hij zou twirlen
wij zouden twirlen
jullie zouden twirlen
zij zouden twirlen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou getwirld hebben
jij zou getwirld hebben
hij zou getwirld hebben
wij zouden getwirld hebben
jullie zouden getwirld hebben
zij zouden getwirld hebben

Gebiedende wijs
twirl

Aanvoegende wijs
twirle

Voorbeelden

  1. Je kunt niet twirlen met...
    You can twirl on...
  2. Oh, nu kan een broeder niet twirlen?
    Oh, now a brother can 't twirl?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden