Voorbeelden

1. Tommy, our trustee.
   Tommy, onze waarnemer.
2. The director yanked my trustee privileges.
   Ik ben op non-actief gesteld.
3. You can 't be a trustee.
   U kunt geen beheerder zijn.
4. You 're a trustee and the patron.
   Je bent een trustee en de beschermheer.
5. I 'm a trustee, that 's all.
   Ik ben een trustee, dat is alles.
6. She is co-trustee in his estate.
   Ze is medebeheerder van zijn landgoed.
7. She 's a trustee, she belongs there.
   Ze is een beheerder, ze hoort daar.
8. And the trustee of the Bingham estate.
   En de beheerder van het Bingham landgoed.
9. She 's no longer challenging me, the trustee.
   Ze vecht niet langer mij de trustee aan, Ms.
10. You need to call that will trustee guy now!
    Je moet die notaris bellen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden