Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: tripliceren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
getripliceerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik tripliceer
jij tripliceert
hij tripliceert
wij tripliceren
jullie tripliceren
zij tripliceren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb getripliceerd
jij hebt getripliceerd
hij heeft getripliceerd
wij hebben getripliceerd
jullie hebben getripliceerd
zij hebben getripliceerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik tripliceerde
jij tripliceerde
hij tripliceerde
wij tripliceerden
jullie tripliceerden
zij tripliceerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had getripliceerd
jij had getripliceerd
hij had getripliceerd
wij hadden getripliceerd
jullie hadden getripliceerd
zij hadden getripliceerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal tripliceren
jij zult tripliceren
hij zal tripliceren
wij zullen tripliceren
jullie zullen tripliceren
zij zullen tripliceren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal getripliceerd hebben
jij zult getripliceerd hebben
hij zal getripliceerd hebben
wij zullen getripliceerd hebben
jullie zullen getripliceerd hebben
zij zullen getripliceerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou tripliceren
jij zou tripliceren
hij zou tripliceren
wij zouden tripliceren
jullie zouden tripliceren
zij zouden tripliceren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou getripliceerd hebben
jij zou getripliceerd hebben
hij zou getripliceerd hebben
wij zouden getripliceerd hebben
jullie zouden getripliceerd hebben
zij zouden getripliceerd hebben

Gebiedende wijs
tripliceer

Aanvoegende wijs
triplicere

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden