NL: triggeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
getriggerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik trigger jij triggert hij triggert wij triggeren jullie triggeren zij triggeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getriggerd jij hebt getriggerd hij heeft getriggerd wij hebben getriggerd jullie hebben getriggerd zij hebben getriggerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik triggerde jij triggerde hij triggerde wij triggerden jullie triggerden zij triggerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getriggerd jij had getriggerd hij had getriggerd wij hadden getriggerd jullie hadden getriggerd zij hadden getriggerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal triggeren jij zult triggeren hij zal triggeren wij zullen triggeren jullie zullen triggeren zij zullen triggeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getriggerd hebben jij zult getriggerd hebben hij zal getriggerd hebben wij zullen getriggerd hebben jullie zullen getriggerd hebben zij zullen getriggerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou triggeren jij zou triggeren hij zou triggeren wij zouden triggeren jullie zouden triggeren zij zouden triggeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getriggerd hebben jij zou getriggerd hebben hij zou getriggerd hebben wij zouden getriggerd hebben jullie zouden getriggerd hebben zij zouden getriggerd hebben
|
Gebiedende wijs |
trigger
|
Aanvoegende wijs |
triggere |