Voorbeelden

1. Kananga tricote un drapeau.
   Kananga neemt ruim de tijd daarbinnen.
2. Un privé qui tricote.
   Je bent een breiende detective.
3. Je tricote pour le geste.
   Ik brei om het breien.
4. Je tricote un chandail pour Pete.
   Ik ben een trui voor Pete aan het breien.
5. Je tricote un bonnet pour Lillian.
   Ik brei een muts voor Lillian.
6. Je lui tricote un cadeau moi-même.
   Ik brei zelf een cadeau voor hem.
7. J' en ai déjà une, je tricote.
   Ik heb er al een, breien.
8. La petite vieille qui tricote à l' entrée?
   Dat oudje dat beneden zit te breien?
9. Oui, je tricote des petits carrés de choses.
   Ja, ik brei ook kleine vierkantjes.
10. Dégage, droguée, avant que je te tricote un nez.
    De ballen, junkie, voordat ik je een strop brei.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden