Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: treffen
NL: treffen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
getroffen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik tref
jij treft
hij treft
wij treffen
jullie treffen
zij treffen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb getroffen
jij hebt getroffen
hij heeft getroffen
wij hebben getroffen
jullie hebben getroffen
zij hebben getroffen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik trof
jij trof
hij trof
wij troffen
jullie troffen
zij troffen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had getroffen
jij had getroffen
hij had getroffen
wij hadden getroffen
jullie hadden getroffen
zij hadden getroffen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal treffen
jij zult treffen
hij zal treffen
wij zullen treffen
jullie zullen treffen
zij zullen treffen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal getroffen hebben
jij zult getroffen hebben
hij zal getroffen hebben
wij zullen getroffen hebben
jullie zullen getroffen hebben
zij zullen getroffen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou treffen
jij zou treffen
hij zou treffen
wij zouden treffen
jullie zouden treffen
zij zouden treffen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou getroffen hebben
jij zou getroffen hebben
hij zou getroffen hebben
wij zouden getroffen hebben
jullie zouden getroffen hebben
zij zouden getroffen hebben

Gebiedende wijs
tref

Aanvoegende wijs
treffe

Voorbeelden

  1. Tref de voorbereidingen.
    Oversee preparations.
  2. Tref de voorbereiding.
    Sexy! Run the prep.
  3. Tref me hier, zonsopgang.
    Meet me here, sunup.
  4. Ik tref hem daar.
    He 's meeting me there.
  5. Ik tref het juist.
    It 's me who 's lucky.
  6. Tref me daar morgenavond.
    Meet me there tomorrow night.
  7. Goed dat ik u tref.
    I 'm glad I caught you.
  8. Ik tref jullie bij Aslo.
    I 'll meet you at Aslo 's.
  9. Tref me op' t vliegveld.
    Meet me at the airport.
  10. Blij dat ik je tref.
    Glad I caught you.


DE: treffen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
getroffen
treffend

Indikativ Präsens
ich treffe
du triffst
er trifft
wir treffen
ihr trefft
sie; Sie treffen

Indikativ Perfekt
ich habe getroffen
du hast getroffen
er hat getroffen
wir haben getroffen
ihr habt getroffen
sie; Sie haben getroffen

Indikativ Präteritum
ich traf
du trafst
er traf
wir trafen
ihr traft
sie; Sie trafen

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte getroffen
du hattest getroffen
er hatte getroffen
wir hatten getroffen
ihr hattet getroffen
sie; Sie hatten getroffen

Indikativ Futur I
ich werde treffen
du wirst treffen
er wird treffen
wir werden treffen
ihr werdet treffen
sie; Sie werden treffen

Indikativ Futur II
ich werde getroffen haben
du wirst getroffen haben
er wird getroffen haben
wir werden getroffen haben
ihr werdet getroffen haben
sie; Sie werden getroffen haben

Konjunktiv I Präsens
ich treffe
du treffest
er treffe
wir treffen
ihr treffet
sie; Sie treffen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe getroffen
du habest getroffen
er habe getroffen
wir haben getroffen
ihr habet getroffen
sie; Sie haben getroffen

Konjunktiv II Präsens
ich träfe
du träfest
er träfe
wir träfen
ihr träfet
sie; Sie träfen

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte getroffen
du hättest getroffen
er hätte getroffen
wir hätten getroffen
ihr hättet getroffen
sie; Sie hätten getroffen

Konjunktiv II Futur I
ich würde treffen
du würdest treffen
er würde treffen
wir würden treffen
ihr würdet treffen
sie; Sie würden treffen

Konjunktiv II Futur II
ich würde getroffen haben
du würdest getroffen haben
er würde getroffen haben
wir würden getroffen haben
ihr würdet getroffen haben
sie; Sie würden getroffen haben

der Imperativ
du triff


Voorbeelden

  1. Treff die Vorbereitungen.
    Boek de vluchten maar.
  2. Ich treff dich flussabwärts.
    Ik zie je verderop wel.
  3. Ich treff mich mit Gath.
    Ik spreek met Gath.
  4. Treff mich an der Brücke.
    Wacht op me bij de brug.
  5. Ich treff bald deine Schwester.
    Ik zal je zus wel zien.
  6. Ich treff dich im Laden.
    Ik zie je wel weer in de winkel.
  7. Ich treff dich um eins.
    Ik zie je om één uur.
  8. Das ist eine Tschetschenen-Treff.
    Het is een tsjechische ontmoetingsplaats.
  9. Ich treff Sie in Liverpool!
    Ik zie u in Liverpool.
  10. Ich treff ein paar Mädchen.
    Maar ik ga wel met meisjes om.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden