NL: treffen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getroffen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tref jij treft hij treft wij treffen jullie treffen zij treffen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getroffen jij hebt getroffen hij heeft getroffen wij hebben getroffen jullie hebben getroffen zij hebben getroffen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik trof jij trof hij trof wij troffen jullie troffen zij troffen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getroffen jij had getroffen hij had getroffen wij hadden getroffen jullie hadden getroffen zij hadden getroffen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal treffen jij zult treffen hij zal treffen wij zullen treffen jullie zullen treffen zij zullen treffen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getroffen hebben jij zult getroffen hebben hij zal getroffen hebben wij zullen getroffen hebben jullie zullen getroffen hebben zij zullen getroffen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou treffen jij zou treffen hij zou treffen wij zouden treffen jullie zouden treffen zij zouden treffen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getroffen hebben jij zou getroffen hebben hij zou getroffen hebben wij zouden getroffen hebben jullie zouden getroffen hebben zij zouden getroffen hebben
|
| Gebiedende wijs |
tref
|
| Aanvoegende wijs |
| treffe |