NL: trashen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getrasht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik trash jij trasht hij trasht wij trashen jullie trashen zij trashen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getrasht jij hebt getrasht hij heeft getrasht wij hebben getrasht jullie hebben getrasht zij hebben getrasht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik trashte jij trashte hij trashte wij trashten jullie trashten zij trashten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getrasht jij had getrasht hij had getrasht wij hadden getrasht jullie hadden getrasht zij hadden getrasht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal trashen jij zult trashen hij zal trashen wij zullen trashen jullie zullen trashen zij zullen trashen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getrasht hebben jij zult getrasht hebben hij zal getrasht hebben wij zullen getrasht hebben jullie zullen getrasht hebben zij zullen getrasht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou trashen jij zou trashen hij zou trashen wij zouden trashen jullie zouden trashen zij zouden trashen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getrasht hebben jij zou getrasht hebben hij zou getrasht hebben wij zouden getrasht hebben jullie zouden getrasht hebben zij zouden getrasht hebben
|
| Gebiedende wijs |
trash
|
| Aanvoegende wijs |
| trashe |