Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: transplanteren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
getransplanteerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik transplanteer
jij transplanteert
hij transplanteert
wij transplanteren
jullie transplanteren
zij transplanteren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb getransplanteerd
jij hebt getransplanteerd
hij heeft getransplanteerd
wij hebben getransplanteerd
jullie hebben getransplanteerd
zij hebben getransplanteerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik transplanteerde
jij transplanteerde
hij transplanteerde
wij transplanteerden
jullie transplanteerden
zij transplanteerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had getransplanteerd
jij had getransplanteerd
hij had getransplanteerd
wij hadden getransplanteerd
jullie hadden getransplanteerd
zij hadden getransplanteerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal transplanteren
jij zult transplanteren
hij zal transplanteren
wij zullen transplanteren
jullie zullen transplanteren
zij zullen transplanteren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal getransplanteerd hebben
jij zult getransplanteerd hebben
hij zal getransplanteerd hebben
wij zullen getransplanteerd hebben
jullie zullen getransplanteerd hebben
zij zullen getransplanteerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou transplanteren
jij zou transplanteren
hij zou transplanteren
wij zouden transplanteren
jullie zouden transplanteren
zij zouden transplanteren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou getransplanteerd hebben
jij zou getransplanteerd hebben
hij zou getransplanteerd hebben
wij zouden getransplanteerd hebben
jullie zouden getransplanteerd hebben
zij zouden getransplanteerd hebben

Gebiedende wijs
transplanteer

Aanvoegende wijs
transplantere

Voorbeelden

  1. transplanteren/overplanten
    graft (ww)
  2. We mogen transplanteren.
    We 're gonna do the transplant.
  3. Naar het woud transplanteren.
    We 'll transplant it to the forest.
  4. Is er een mogelijkheid tot transplanteren?
    Is there a suitable recipient for transplant?
  5. Er is geen andere nier om te transplanteren.
    There isn 't another kidney to transplant.
  6. Ik wist niet hoe laag je wou transplanteren.
    Just didn 't know how low you wanted to graft.
  7. daarnaast, je kan niet zomaar een hart transplanteren.
    Besides which, you can 't just place any heart into any body.
  8. Of laat het transplanteren, vanaf je kont of zo.
    Or try a transplant. Maybe the hair from your ass.
  9. Maar die longen die je gaat transplanteren waren van mijn patiënt.
    But those lungs you 're transplanting Belonged to a patient of mine.
  10. Om de operatie te laten slagen, moeten we er twee transplanteren.
    For the procedure to work, we would need to transplant two.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden