Voorbeelden

1. Son regard te transperce.
   Hij kijkt door je heen.
2. Ta main la transperce.
   Je hand gaat door haar heen.
3. Ton regard me transperce.
   Je blik gaat dwars door me heen.
4. On transperce l' adversaire.
   De punt steek je in de ander.
5. Transperce-lui le cœur!
   Schiet' r door haar hart.
6. En particulier quand on transperce Ie cœur.
   Zeker als je het hart doorboort.
7. Comme la lumière qui transperce le ciel
   Als een helder licht aan de hemel
8. Ça transperce une armure à 200 mètres.
   Die gaat van ver door een harnas heen.
9. Il mériterait qu' on lui transperce l' œil.
   Ik mag hopen dat iemand hem z' n ogen uitsteekt.
10. Mais il a un regard qui vous transperce.
    Maar z' n ogen kijken dwars door je heen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden