NL: trancheren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
getrancheerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik trancheer jij trancheert hij trancheert wij trancheren jullie trancheren zij trancheren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getrancheerd jij hebt getrancheerd hij heeft getrancheerd wij hebben getrancheerd jullie hebben getrancheerd zij hebben getrancheerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik trancheerde jij trancheerde hij trancheerde wij trancheerden jullie trancheerden zij trancheerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getrancheerd jij had getrancheerd hij had getrancheerd wij hadden getrancheerd jullie hadden getrancheerd zij hadden getrancheerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal trancheren jij zult trancheren hij zal trancheren wij zullen trancheren jullie zullen trancheren zij zullen trancheren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getrancheerd hebben jij zult getrancheerd hebben hij zal getrancheerd hebben wij zullen getrancheerd hebben jullie zullen getrancheerd hebben zij zullen getrancheerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou trancheren jij zou trancheren hij zou trancheren wij zouden trancheren jullie zouden trancheren zij zouden trancheren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getrancheerd hebben jij zou getrancheerd hebben hij zou getrancheerd hebben wij zouden getrancheerd hebben jullie zouden getrancheerd hebben zij zouden getrancheerd hebben
|
Gebiedende wijs |
trancheer
|
Aanvoegende wijs |
tranchere |