NL: traineren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getraineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik traineer jij traineert hij traineert wij traineren jullie traineren zij traineren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getraineerd jij hebt getraineerd hij heeft getraineerd wij hebben getraineerd jullie hebben getraineerd zij hebben getraineerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik traineerde jij traineerde hij traineerde wij traineerden jullie traineerden zij traineerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getraineerd jij had getraineerd hij had getraineerd wij hadden getraineerd jullie hadden getraineerd zij hadden getraineerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal traineren jij zult traineren hij zal traineren wij zullen traineren jullie zullen traineren zij zullen traineren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getraineerd hebben jij zult getraineerd hebben hij zal getraineerd hebben wij zullen getraineerd hebben jullie zullen getraineerd hebben zij zullen getraineerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou traineren jij zou traineren hij zou traineren wij zouden traineren jullie zouden traineren zij zouden traineren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getraineerd hebben jij zou getraineerd hebben hij zou getraineerd hebben wij zouden getraineerd hebben jullie zouden getraineerd hebben zij zouden getraineerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
traineer
|
| Aanvoegende wijs |
| trainere |