NL: traanogen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getraanoogd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik traanoog jij traanoogt hij traanoogt wij traanogen jullie traanogen zij traanogen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getraanoogd jij hebt getraanoogd hij heeft getraanoogd wij hebben getraanoogd jullie hebben getraanoogd zij hebben getraanoogd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik traanoogde jij traanoogde hij traanoogde wij traanoogden jullie traanoogden zij traanoogden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getraanoogd jij had getraanoogd hij had getraanoogd wij hadden getraanoogd jullie hadden getraanoogd zij hadden getraanoogd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal traanogen jij zult traanogen hij zal traanogen wij zullen traanogen jullie zullen traanogen zij zullen traanogen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getraanoogd hebben jij zult getraanoogd hebben hij zal getraanoogd hebben wij zullen getraanoogd hebben jullie zullen getraanoogd hebben zij zullen getraanoogd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou traanogen jij zou traanogen hij zou traanogen wij zouden traanogen jullie zouden traanogen zij zouden traanogen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getraanoogd hebben jij zou getraanoogd hebben hij zou getraanoogd hebben wij zouden getraanoogd hebben jullie zouden getraanoogd hebben zij zouden getraanoogd hebben
|
| Gebiedende wijs |
traanoog
|
| Aanvoegende wijs |
| traanoge |