NL: toosten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
getoost
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik toost jij toost hij toost wij toosten jullie toosten zij toosten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getoost jij hebt getoost hij heeft getoost wij hebben getoost jullie hebben getoost zij hebben getoost
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik toostte jij toostte hij toostte wij toostten jullie toostten zij toostten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getoost jij had getoost hij had getoost wij hadden getoost jullie hadden getoost zij hadden getoost
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toosten jij zult toosten hij zal toosten wij zullen toosten jullie zullen toosten zij zullen toosten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getoost hebben jij zult getoost hebben hij zal getoost hebben wij zullen getoost hebben jullie zullen getoost hebben zij zullen getoost hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toosten jij zou toosten hij zou toosten wij zouden toosten jullie zouden toosten zij zouden toosten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getoost hebben jij zou getoost hebben hij zou getoost hebben wij zouden getoost hebben jullie zouden getoost hebben zij zouden getoost hebben
|
Gebiedende wijs |
toost
|
Aanvoegende wijs |
tooste |