Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: toneelspelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
toneelgespeeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik speel toneel
jij speelt toneel
hij speelt toneel
wij spelen toneel
jullie spelen toneel
zij spelen toneel

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik toneelspeel
dat jij toneelspeelt
dat hij toneelspeelt
dat wij toneelspelen
dat jullie toneelspelen
dat zij toneelspelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb toneelgespeeld
jij hebt toneelgespeeld
hij heeft toneelgespeeld
wij hebben toneelgespeeld
jullie hebben toneelgespeeld
zij hebben toneelgespeeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik speelde toneel
jij speelde toneel
hij speelde toneel
wij speelden toneel
jullie speelden toneel
zij speelden toneel

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik toneelspeelde
dat jij toneelspeelde
dat hij toneelspeelde
dat wij toneelspeelden
dat jullie toneelspeelden
dat zij toneelspeelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had toneelgespeeld
jij had toneelgespeeld
hij had toneelgespeeld
wij hadden toneelgespeeld
jullie hadden toneelgespeeld
zij hadden toneelgespeeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal toneelspelen
jij zult toneelspelen
hij zal toneelspelen
wij zullen toneelspelen
jullie zullen toneelspelen
zij zullen toneelspelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal toneelgespeeld hebben
jij zult toneelgespeeld hebben
hij zal toneelgespeeld hebben
wij zullen toneelgespeeld hebben
jullie zullen toneelgespeeld hebben
zij zullen toneelgespeeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou toneelspelen
jij zou toneelspelen
hij zou toneelspelen
wij zouden toneelspelen
jullie zouden toneelspelen
zij zouden toneelspelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou toneelgespeeld hebben
jij zou toneelgespeeld hebben
hij zou toneelgespeeld hebben
wij zouden toneelgespeeld hebben
jullie zouden toneelgespeeld hebben
zij zouden toneelgespeeld hebben

Gebiedende wijs
speel toneel

Aanvoegende wijs
toneelspele

Voorbeelden

  1. Dus waarom toneelspelen?
    So why do the play? Right?
  2. Kan je toneelspelen?
    Can you play parts?
  3. Je reizen, het toneelspelen...
    The trips you 'll take, theatre...
  4. Je kunt goed toneelspelen.
    It 's all been a good act.
  5. Ik kan niet goed toneelspelen.
    Phony 's not my strong suit.
  6. U kunt erg goed toneelspelen.
    You can act very well.
  7. Ik ben gek op toneelspelen.
    I just love all this playacting.
  8. Zijn moeder kon ook goed toneelspelen.
    His mother was a drama queen too.
  9. Hou op met toneelspelen, jij pedofiel!
    Caught in the act, you pedophile!
  10. Dat je niet echt gaat toneelspelen.
    That you 're not going to really act.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden