NL: tolereren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
getolereerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tolereer jij tolereert hij tolereert wij tolereren jullie tolereren zij tolereren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getolereerd jij hebt getolereerd hij heeft getolereerd wij hebben getolereerd jullie hebben getolereerd zij hebben getolereerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik tolereerde jij tolereerde hij tolereerde wij tolereerden jullie tolereerden zij tolereerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getolereerd jij had getolereerd hij had getolereerd wij hadden getolereerd jullie hadden getolereerd zij hadden getolereerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal tolereren jij zult tolereren hij zal tolereren wij zullen tolereren jullie zullen tolereren zij zullen tolereren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getolereerd hebben jij zult getolereerd hebben hij zal getolereerd hebben wij zullen getolereerd hebben jullie zullen getolereerd hebben zij zullen getolereerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou tolereren jij zou tolereren hij zou tolereren wij zouden tolereren jullie zouden tolereren zij zouden tolereren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getolereerd hebben jij zou getolereerd hebben hij zou getolereerd hebben wij zouden getolereerd hebben jullie zouden getolereerd hebben zij zouden getolereerd hebben
|
Gebiedende wijs |
tolereer
|
Aanvoegende wijs |
tolerere |