NL: toewensen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
toegewenst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wens toe jij wenst toe hij wenst toe wij wensen toe jullie wensen toe zij wensen toe
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toewens dat jij toewenst dat hij toewenst dat wij toewensen dat jullie toewensen dat zij toewensen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb toegewenst jij hebt toegewenst hij heeft toegewenst wij hebben toegewenst jullie hebben toegewenst zij hebben toegewenst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wenste toe jij wenste toe hij wenste toe wij wensten toe jullie wensten toe zij wensten toe
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toewenste dat jij toewenste dat hij toewenste dat wij toewensten dat jullie toewensten dat zij toewensten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had toegewenst jij had toegewenst hij had toegewenst wij hadden toegewenst jullie hadden toegewenst zij hadden toegewenst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toewensen jij zult toewensen hij zal toewensen wij zullen toewensen jullie zullen toewensen zij zullen toewensen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal toegewenst hebben jij zult toegewenst hebben hij zal toegewenst hebben wij zullen toegewenst hebben jullie zullen toegewenst hebben zij zullen toegewenst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toewensen jij zou toewensen hij zou toewensen wij zouden toewensen jullie zouden toewensen zij zouden toewensen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou toegewenst hebben jij zou toegewenst hebben hij zou toegewenst hebben wij zouden toegewenst hebben jullie zouden toegewenst hebben zij zouden toegewenst hebben
|
Gebiedende wijs |
wens toe
|
Aanvoegende wijs |
toewense |