NL: toesturen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
toegestuurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stuur toe jij stuurt toe hij stuurt toe wij sturen toe jullie sturen toe zij sturen toe
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toestuur dat jij toestuurt dat hij toestuurt dat wij toesturen dat jullie toesturen dat zij toesturen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb toegestuurd jij hebt toegestuurd hij heeft toegestuurd wij hebben toegestuurd jullie hebben toegestuurd zij hebben toegestuurd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stuurde toe jij stuurde toe hij stuurde toe wij stuurden toe jullie stuurden toe zij stuurden toe
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toestuurde dat jij toestuurde dat hij toestuurde dat wij toestuurden dat jullie toestuurden dat zij toestuurden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had toegestuurd jij had toegestuurd hij had toegestuurd wij hadden toegestuurd jullie hadden toegestuurd zij hadden toegestuurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toesturen jij zult toesturen hij zal toesturen wij zullen toesturen jullie zullen toesturen zij zullen toesturen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal toegestuurd hebben jij zult toegestuurd hebben hij zal toegestuurd hebben wij zullen toegestuurd hebben jullie zullen toegestuurd hebben zij zullen toegestuurd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toesturen jij zou toesturen hij zou toesturen wij zouden toesturen jullie zouden toesturen zij zouden toesturen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou toegestuurd hebben jij zou toegestuurd hebben hij zou toegestuurd hebben wij zouden toegestuurd hebben jullie zouden toegestuurd hebben zij zouden toegestuurd hebben
|
| Gebiedende wijs |
stuur toe
|
| Aanvoegende wijs |
| toesture |