NL: toespitsen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
toegespitst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spits toe jij spitst toe hij spitst toe wij spitsen toe jullie spitsen toe zij spitsen toe
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toespits dat jij toespitst dat hij toespitst dat wij toespitsen dat jullie toespitsen dat zij toespitsen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb toegespitst jij hebt toegespitst hij heeft toegespitst wij hebben toegespitst jullie hebben toegespitst zij hebben toegespitst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik spitste toe jij spitste toe hij spitste toe wij spitsten toe jullie spitsten toe zij spitsten toe
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toespitste dat jij toespitste dat hij toespitste dat wij toespitsten dat jullie toespitsten dat zij toespitsten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had toegespitst jij had toegespitst hij had toegespitst wij hadden toegespitst jullie hadden toegespitst zij hadden toegespitst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toespitsen jij zult toespitsen hij zal toespitsen wij zullen toespitsen jullie zullen toespitsen zij zullen toespitsen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal toegespitst hebben jij zult toegespitst hebben hij zal toegespitst hebben wij zullen toegespitst hebben jullie zullen toegespitst hebben zij zullen toegespitst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toespitsen jij zou toespitsen hij zou toespitsen wij zouden toespitsen jullie zouden toespitsen zij zouden toespitsen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou toegespitst hebben jij zou toegespitst hebben hij zou toegespitst hebben wij zouden toegespitst hebben jullie zouden toegespitst hebben zij zouden toegespitst hebben
|
Gebiedende wijs |
spits toe
|
Aanvoegende wijs |
toespitse |