NL: toesluiten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
toegesloten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sluit toe jij sluit toe hij sluit toe wij sluiten toe jullie sluiten toe zij sluiten toe
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toesluit dat jij toesluit dat hij toesluit dat wij toesluiten dat jullie toesluiten dat zij toesluiten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb toegesloten jij hebt toegesloten hij heeft toegesloten wij hebben toegesloten jullie hebben toegesloten zij hebben toegesloten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sloot toe jij sloot toe hij sloot toe wij sloten toe jullie sloten toe zij sloten toe
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toesloot dat jij toesloot dat hij toesloot dat wij toesloten dat jullie toesloten dat zij toesloten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had toegesloten jij had toegesloten hij had toegesloten wij hadden toegesloten jullie hadden toegesloten zij hadden toegesloten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toesluiten jij zult toesluiten hij zal toesluiten wij zullen toesluiten jullie zullen toesluiten zij zullen toesluiten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal toegesloten hebben jij zult toegesloten hebben hij zal toegesloten hebben wij zullen toegesloten hebben jullie zullen toegesloten hebben zij zullen toegesloten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toesluiten jij zou toesluiten hij zou toesluiten wij zouden toesluiten jullie zouden toesluiten zij zouden toesluiten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou toegesloten hebben jij zou toegesloten hebben hij zou toegesloten hebben wij zouden toegesloten hebben jullie zouden toegesloten hebben zij zouden toegesloten hebben
|
Gebiedende wijs |
sluit toe
|
Aanvoegende wijs |
toesluite |