NL: toeschijnen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
toegeschenen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schijn toe jij schijnt toe hij schijnt toe wij schijnen toe jullie schijnen toe zij schijnen toe
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toeschijn dat jij toeschijnt dat hij toeschijnt dat wij toeschijnen dat jullie toeschijnen dat zij toeschijnen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb toegeschenen jij hebt toegeschenen hij heeft toegeschenen wij hebben toegeschenen jullie hebben toegeschenen zij hebben toegeschenen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik scheen toe jij scheen toe hij scheen toe wij schenen toe jullie schenen toe zij schenen toe
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toescheen dat jij toescheen dat hij toescheen dat wij toeschenen dat jullie toeschenen dat zij toeschenen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had toegeschenen jij had toegeschenen hij had toegeschenen wij hadden toegeschenen jullie hadden toegeschenen zij hadden toegeschenen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toeschijnen jij zult toeschijnen hij zal toeschijnen wij zullen toeschijnen jullie zullen toeschijnen zij zullen toeschijnen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal toegeschenen hebben jij zult toegeschenen hebben hij zal toegeschenen hebben wij zullen toegeschenen hebben jullie zullen toegeschenen hebben zij zullen toegeschenen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toeschijnen jij zou toeschijnen hij zou toeschijnen wij zouden toeschijnen jullie zouden toeschijnen zij zouden toeschijnen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou toegeschenen hebben jij zou toegeschenen hebben hij zou toegeschenen hebben wij zouden toegeschenen hebben jullie zouden toegeschenen hebben zij zouden toegeschenen hebben
|
| Gebiedende wijs |
schijn toe
|
| Aanvoegende wijs |
| toeschijne |