Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: toeroepen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
toegeroepen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik roep toe
jij roept toe
hij roept toe
wij roepen toe
jullie roepen toe
zij roepen toe

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik toeroep
dat jij toeroept
dat hij toeroept
dat wij toeroepen
dat jullie toeroepen
dat zij toeroepen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb toegeroepen
jij hebt toegeroepen
hij heeft toegeroepen
wij hebben toegeroepen
jullie hebben toegeroepen
zij hebben toegeroepen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik riep toe
jij riep toe
hij riep toe
wij riepen toe
jullie riepen toe
zij riepen toe

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik toeriep
dat jij toeriep
dat hij toeriep
dat wij toeriepen
dat jullie toeriepen
dat zij toeriepen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had toegeroepen
jij had toegeroepen
hij had toegeroepen
wij hadden toegeroepen
jullie hadden toegeroepen
zij hadden toegeroepen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal toeroepen
jij zult toeroepen
hij zal toeroepen
wij zullen toeroepen
jullie zullen toeroepen
zij zullen toeroepen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal toegeroepen hebben
jij zult toegeroepen hebben
hij zal toegeroepen hebben
wij zullen toegeroepen hebben
jullie zullen toegeroepen hebben
zij zullen toegeroepen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou toeroepen
jij zou toeroepen
hij zou toeroepen
wij zouden toeroepen
jullie zouden toeroepen
zij zouden toeroepen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou toegeroepen hebben
jij zou toegeroepen hebben
hij zou toegeroepen hebben
wij zouden toegeroepen hebben
jullie zouden toegeroepen hebben
zij zouden toegeroepen hebben

Gebiedende wijs
roep toe

Aanvoegende wijs
toeroepe

Voorbeelden

  1. Ik moet Alti een halt toeroepen.
    I 'm going back to stop Alti.
  2. Ik moest hem een halt toeroepen.
    I needed to put the brakes on him.
  3. Ik moest hem een halt toeroepen.
    I had to put a stop to it.
  4. Ik ga dit een halt toeroepen.
    I 'm gonna put a stop to this.
  5. We kunnen de pest een halt toeroepen.
    We can stop the plague now.
  6. En ik kom u een halt toeroepen.
    And I 'm here to put an end to it.
  7. Dat wij er een halt aan toeroepen.
    They want us to put a stop to it.
  8. Dus je gaat de privérekeningen een halt toeroepen?
    So you can drive a wedge into private accounts?
  9. Kid Flash, we moeten dit nu een halt toeroepen.
    Kid Flash, we need to end this now.
  10. Ga door, Max, dat zouden we hem willen toeroepen.
    Go on, Max, that we would like to call him.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden