NL: toernooien U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
getoernooid
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik toernooi jij toernooit hij toernooit wij toernooien jullie toernooien zij toernooien
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb getoernooid jij hebt getoernooid hij heeft getoernooid wij hebben getoernooid jullie hebben getoernooid zij hebben getoernooid
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik toernooide jij toernooide hij toernooide wij toernooiden jullie toernooiden zij toernooiden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had getoernooid jij had getoernooid hij had getoernooid wij hadden getoernooid jullie hadden getoernooid zij hadden getoernooid
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toernooien jij zult toernooien hij zal toernooien wij zullen toernooien jullie zullen toernooien zij zullen toernooien
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal getoernooid hebben jij zult getoernooid hebben hij zal getoernooid hebben wij zullen getoernooid hebben jullie zullen getoernooid hebben zij zullen getoernooid hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toernooien jij zou toernooien hij zou toernooien wij zouden toernooien jullie zouden toernooien zij zouden toernooien
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou getoernooid hebben jij zou getoernooid hebben hij zou getoernooid hebben wij zouden getoernooid hebben jullie zouden getoernooid hebben zij zouden getoernooid hebben
|
| Gebiedende wijs |
toernooi
|
| Aanvoegende wijs |
| toernooie |