NL: toekennen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
toegekend
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ken toe jij kent toe hij kent toe wij kennen toe jullie kennen toe zij kennen toe
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toeken dat jij toekent dat hij toekent dat wij toekennen dat jullie toekennen dat zij toekennen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb toegekend jij hebt toegekend hij heeft toegekend wij hebben toegekend jullie hebben toegekend zij hebben toegekend
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik kende toe jij kende toe hij kende toe wij kenden toe jullie kenden toe zij kenden toe
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik toekende dat jij toekende dat hij toekende dat wij toekenden dat jullie toekenden dat zij toekenden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had toegekend jij had toegekend hij had toegekend wij hadden toegekend jullie hadden toegekend zij hadden toegekend
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal toekennen jij zult toekennen hij zal toekennen wij zullen toekennen jullie zullen toekennen zij zullen toekennen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal toegekend hebben jij zult toegekend hebben hij zal toegekend hebben wij zullen toegekend hebben jullie zullen toegekend hebben zij zullen toegekend hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou toekennen jij zou toekennen hij zou toekennen wij zouden toekennen jullie zouden toekennen zij zouden toekennen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou toegekend hebben jij zou toegekend hebben hij zou toegekend hebben wij zouden toegekend hebben jullie zouden toegekend hebben zij zouden toegekend hebben
|
Gebiedende wijs |
ken toe
|
Aanvoegende wijs |
toekenne |