1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. toejuichen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: toejuichen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
toegejuicht

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik juich toe
jij juicht toe
hij juicht toe
wij juichen toe
jullie juichen toe
zij juichen toe

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik toejuich
dat jij toejuicht
dat hij toejuicht
dat wij toejuichen
dat jullie toejuichen
dat zij toejuichen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb toegejuicht
jij hebt toegejuicht
hij heeft toegejuicht
wij hebben toegejuicht
jullie hebben toegejuicht
zij hebben toegejuicht

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik juichte toe
jij juichte toe
hij juichte toe
wij juichten toe
jullie juichten toe
zij juichten toe

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik toejuichte
dat jij toejuichte
dat hij toejuichte
dat wij toejuichten
dat jullie toejuichten
dat zij toejuichten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had toegejuicht
jij had toegejuicht
hij had toegejuicht
wij hadden toegejuicht
jullie hadden toegejuicht
zij hadden toegejuicht

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal toejuichen
jij zult toejuichen
hij zal toejuichen
wij zullen toejuichen
jullie zullen toejuichen
zij zullen toejuichen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal toegejuicht hebben
jij zult toegejuicht hebben
hij zal toegejuicht hebben
wij zullen toegejuicht hebben
jullie zullen toegejuicht hebben
zij zullen toegejuicht hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou toejuichen
jij zou toejuichen
hij zou toejuichen
wij zouden toejuichen
jullie zouden toejuichen
zij zouden toejuichen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou toegejuicht hebben
jij zou toegejuicht hebben
hij zou toegejuicht hebben
wij zouden toegejuicht hebben
jullie zouden toegejuicht hebben
zij zouden toegejuicht hebben

Gebiedende wijs
juich toe

Aanvoegende wijs
toejuiche

Voorbeelden

  1. Kom me toejuichen.
    Come cheer me on.
  2. [ Toejuichen ] [ Music cv ]
    [ Cheering ] [ Music resumes ]
  3. Mijn waard zou je kundigheid toejuichen.
    My host would applaud your abilities posthumously.
  4. In andere omstandigheden zou ik haar toejuichen.
    Any other circumstance and I would have been cheering her on.
  5. Maar we kunnen dit mirakel samen toejuichen.
    But we can rejoice in this miracle together.
  6. Als ze nog leefde, zou Betty Friedan je openbaring toejuichen.
    If she were alive, Betty Friedan would applaud your little epiphany.
  7. Steek deze in een ander z' n vlees... en ze zullen je toejuichen.
    Thrust this into another man 's flesh... and they will applaud and love you for that.
  8. weet je, je hebt een zachte kant die ik alleen maar kan toejuichen.
    You know, there 's a soft side to you that I just applaud.
  9. He, zou het toejuichen u op als we je gaf een symbiotische parasiet reinigen?
    Hey, would it cheer you up if we gave you a symbiotic parasite cleaning?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try